Deze week heeft prof. dr. Leendert Looijenga zijn inaugurele rede uitgesproken aan de Universiteit Utrecht. Hij is voor minimaal vijf jaar benoemd tot hoogleraar Translationele Kiemceloncologie en Fertiliteit aan de Faculteit Geneeskunde, afdeling Pathologie, in Utrecht. In dit artikel vertelt hij over de onderzoeksgebieden waar hij zich al jarenlang intensief mee bezighoudt. Waarom zijn die zo belangrijk voor patiënten? Zijn verhaal geeft een duidelijk beeld van de stand van zaken van de behandeling van zaadbalkanker. “Ons onderzoek heeft heel goede, nieuwe biomarkers in bloed en weefsel opgeleverd.”
Sinds 1989 doet professor Looijenga onderzoek naar kanker, en dan met name naar kiemceltumoren. Zaadbalkanker valt ook onder de kiemceltumoren. Hij was onder andere verbonden aan de Daniel den Hoed kliniek, het Erasmus MC, en nu het Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie en het UMC Utrecht, waar Looijenga deel uitmaakt van het gecombineerde Expertisecentrum voor testiculaire en extragonadale kiemceltumoren. In 2006 werd professor Looijenga al hoogleraar bij het Erasmus MC. Hier had hij een meer algemene focus op het opsporen van biomarkers bij kanker. In zijn nieuwe positie als hoogleraar aan Universiteit Utrecht richt hij zich op de specialisatie biomarkers bij kiemceltumoren en op vruchtbaarheid.
U bent nu hoogleraar Translationele Kiemceloncologie en Fertiliteit. Wat betekent deze titel precies?
“Translationeel staat voor het type onderzoek dat ik doe. In het laboratorium doen we onderzoek dat we toepassen om patiëntenzorg in de toekomst te verbeteren. Ik ben van oorsprong medisch celbioloog en houd me graag bezig met ontwikkelingsbiologie. Kiemceloncologie gaat over kanker van kiemcellen. Kiemceltumoren kunnen ontstaan in zaadballen, maar ook in eierstokken en minder vaak op andere plekken in het lichaam. Ook bij kinderen. Ik wil graag begrijpen wat er misgaat in de ontwikkeling van de kiemcellen, dus waarom zij zich ontwikkelen tot kanker. En ook wanneer en waarom dat gebeurt en wat we eraan kunnen doen. Deze kiemceltumoren kunnen invloed hebben op de vruchtbaarheid. Daarom ben ik blij dat Universiteit Utrecht ook fertiliteit onderdeel heeft gemaakt van mijn hoogleraarschap.”

“Kort na de zwangerschap kunnen er bij een baby al voorlopers van kiemceltumoren aanwezig zijn”
Wat heeft u besproken tijdens uw inaugurale rede?
“Ik heb verteld over het onderzoek dat wij binnen mijn onderzoeksgroep in het Prinses Máxima Centrum doen en wat de meerwaarde hiervan kan zijn voor patiënten. We doen onderzoek naar het mogelijk maken van zo vroeg mogelijke diagnostiek van kanker van kiemcellen. We hebben bijvoorbeeld ontdekt dat al heel vroeg in de ontwikkeling van een kind, tijdens of kort na de zwangerschap, een verandering in die kiemcellen plaatsvindt waardoor uiteindelijk kanker kan ontstaan. Dit geeft op de leeftijd van 25 jaar een piek in de ontwikkeling van non-seminomen en op de leeftijd van 35 jaar een piek in seminomen, beide een vorm van zaadbalkanker. Voor die tijd zijn de voorlopers van kiemceltumoren al aanwezig. Je merkt daar alleen pas iets van als die zijn uitgegroeid tot kanker en je daar klachten van krijgt.”
Heeft het dan zin om alle jongens of jonge mannen te screenen om mogelijke kanker op te sporen?
“We zijn er nu dankzij onderzoek achter gekomen dat zelfonderzoek nog het meest zinvol is. Andere methoden geven te veel complicaties en er is geen bewijs dat deze informatief zijn. Daarom is het dus heel belangrijk om je ballen te blijven controleren. Wat dit onderzoek naar voorlopers van kiemceltumoren ons heeft opgeleverd zijn heel goede diagnostische markers. Als we een stukje weefsel van een verdachte bal verwijderen, kunnen we dankzij die markers bepalen of iemand kans heeft op zaadbalkanker. Dit speelt vooral een rol bij mannen die vruchtbaarheidsproblemen hebben, een bekende risicofactor voor zaadbalkanker. Het is voor die mannen nu een standaardprocedure geworden om hun verwijderde weefsel te controleren op voorlopercellen. Deze manier van diagnosticeren is inmiddels ook opgenomen in de WHO-classificatie voor kiemceltumoren. Daarmee wordt deze wijze van diagnosticeren wereldwijd als standaard gezien. Dus dit is een hele mooie stap in het begrijpen van de biologie en het verbeteren van de diagnostiek.”


“De nieuwe bloedbiomarker microRNA 371 is mogelijk van meerwaarde vergeleken AFP en HCG”
Wat is er nog meer aan bod gekomen tijdens uw rede?
“Een tweede onderwerp is het vinden van een nieuwe biomarker in het bloed voor de aanwezigheid van kiemceltumoren. Door heel veel fundamenteel, translationeel en nu ook klinisch onderzoek in Europa, de Verenigde Staten en Engeland, zijn we nu aan het aantonen of deze nieuwe bloedbiomarker van meerwaarde is vergeleken met de traditionele markers AFP en HCG. Ik verwacht dat deze marker, microRNA 371, uiteindelijk standaard gebruikt gaat worden bij het bepalen of de patiënt optimaal reageert op de ingezette behandeling. Bijvoorbeeld of de chemotherapie goed aanslaat bij uitzaaiingen. Of om te bevestigen dat er echt geen uitzaaiingen zijn. De follow-up wordt zo nog gerichter, met de verwachting dat dit inderdaad de kans op overleving vergroot. Ik verwacht dat deze marker in de toekomst ook bij vroege diagnostiek van meerwaarde kan zijn.”
Wat moeten patiënten nog meer weten over uw werk als hoogleraar?
“We doen ook onderzoek naar patiënten die niet reageren op de standaardbehandeling met chemotherapie tegen zaadbalkanker. Dit is ongeveer tien procent van de patiënten. Zij zijn resistent vanaf het begin of kunnen in de loop van de tijd resistent worden. We hebben inmiddels ontdekt dat dit komt door een specifieke afwijking in het DNA van de kankercel. Dit weten we dankzij een unieke samenwerking met internationale universiteiten en door gegevens van andere instituten wereldwijd te vergelijken. De kennis over deze DNA-afwijking kunnen we in de nabije toekomst gebruiken om beter te voorspellen hoe een patiënt zal reageren op de standaardchemotherapie. En we ontwikkelen alternatieve behandelingen die die kankercellen toch weer gevoelig kunnen maken voor chemotherapie. Maar dit zal nog een aantal jaren duren.”

Voelt dit hoogleraarschap nu als de kroon op uw werk?
“Ik hoop dat als ik over een jaar of zeven met pensioen ga, ik vanuit mijn perspectief als onderzoeker alle belangrijke antwoorden op deze terreinen heb gevonden. Die onderzoeksgebieden lopen goed: het voorspellen van goed- of kwaadaardige kiemceltumoren aan de hand van betere biomarkers in weefsel en in bloed, de inzet van microRNA en een betere follow-up daarna. Die inzichten vinden hun weg wel naar betere zorg voor patiënten. Maar kennis over de resistentie voor chemotherapie is nog iets waarmee we een groot verschil kunnen maken. Het is nu mijn drive om me hiervoor hard te maken. Dus hopelijk wordt dat de kroon op mijn én ons werk!”